Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [He.] Ik ben [30]al mijn volk [31]tot belaching geworden, hun [32]snarenspel den gansen dag. 30. Te weten al dengenen, die mijne vrienden en bekenden geweest zijn; inzonderheid dengenen, die afgevallen zijn vanwege deze zware ellenden, die Gij, Heere, ons toeschikt. 31. Dat is, een stof van belaching en bespotting. 32. Hebreeuws, snarenslaging. De zin is: Zij dichten liedjes van mij en hebben hun genoegen daarin, dat zij mij dagelijks in hunne liedjes mijne ellende verwijten en voorwerpen; zie Job 17:6, en Job 30:9, en Ps.69:13, en onder vs.63; vergelijk Deut.28:37.